Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Bruine beer

betekenis & definitie

Bruine beren komen in een aantal soorten en talloze ondersoorten over een groot deel van de wereld voor. Op nagenoeg het gehele noordelijke halfrond, van Klein-Azië en het Himalaya-gebied tot in het hoge noorden, van de Verenigde Staten tot in Alaska.

Het zijn roofdieren die van gevarieerd, maar in hoofdzaak plantaardig voedsel leven. Hetgeen niet wegneemt dat ze af en toe ook wel op andere dieren jagen. Echte rovers zijn het niet; daarvoor zijn ze bij een achtervolging te log en te onhandig in hun bewegingen. Ook hun gebit, ofschoon formidabel, is er niet zo goed op berekend. Toch zijn beren, gezien hun omvang, niet langzaam; als het moet kunnen ze zich snel voortbewegen. De winter is voor de beer de moeilijkste tijd; het is dan niet alleen koud maar er is ook weinig voedsel, speciaal plantenkost. Het dier heeft daar gedurende de zomer en de herfst terdege rekening mee gehouden en zichzelf behoorlijk vetgemest. Met die lading reservevoedsel gaat hij in de winterrust, niet te verwarren met de winterslaap die bijvoorbeeld egels er op na houden. Het gaat allemaal heel geleidelijk aan. Wordt het kouder, dan daalt de activiteit van de beer, hetgeen tot gevolg heeft dat het dier ook minder eet. Is de tijd gekomen, dan trekt hij zich terug in een diep hol of op een andere goed beschutte plaats om daar soezend en slapend het barre jaargetijde door te komen.

De dikke vacht, de eronder liggende vetlaag en de sneeuwdeken over het hol beschermen hem tegen de koude en het vet bovendien tegen verhongeren. Want al gebruikt zo’n duttende beer weinig energie, toch vereist het lichaam iedere dag een beetje voedsel dat van de opgeslagen hoeveelheid wordt afgehaald. Het zich terugtrekken en teren op reservevoedsel gebeurt allerminst met overleg, doch is een aangeboren reactie op de koude. Dat de beer het niet bewust doet, blijkt wel in gevangenschap waar zelfs daar geboren exemplaren, die dus nooit de gang van zaken in de vrije natuur hebben meegemaakt, zich ’s zomers eveneens volproppen en ’s winters aanzienlijk minder eten. Wel wat, maar in de dierentuin staat altijd voedsel voor ze klaar.

In de natuur betekent honger hebben op zoek gaan naar voedsel. Die activiteit kost energie en vereist daardoor voedsel – dat er niet is. Wanneer zijn natuur hem niet tot winterrust bracht, zou de beer snel interen. De hoeveelheid opgeslagen vet was dan beslist onvoldoende om de winter door te komen.

Omstreeks januari komen in het hol, waarin het wijfje zich heeft teruggetrokken, de één tot vier jongen ter wereld. Zeven à acht maanden is de draagtijd, dat wil zeggen de tijd die tussen de paring en de geboorte ligt. Bij beren komt de zogenaamde uitgestelde implantatie voor, wat betekent dat het bevruchte ei in het moederlichaam eerst een rustperiode doormaakt en zich pas na een bepaalde tijd, vermoedelijk na een maand of drie, vier, begint te ontwikkelen.

De jongen zijn kleine, kale, hulpeloze diertjes ter grootte van een rat en met een gewicht van 250 tot 400 gram voor de gewone bruine beer. Voorlopig blijven ze in de donkere, warme ruimte, aanvankelijk tot weinig meer in staat dan drinken en slapen. Wekenlang blijven ze blind; ook kunnen ze zich nauwelijks voortbewegen omdat de pootjes het gewicht van het nietige lichaampje niet eens kunnen dragen. Die hulpbehoevendheid is een prachtige maatregel van de natuur om te voorkomen dat de kleinen uit eigen beweging op onderzoek gaan en het hol verlaten. Wat dat betreft heeft de berin dus geen zorgen. Moeizaam krabbelen de kleinen een aantal malen per dag naar de op haar rug of zij liggende moeder voor het halen van de melkvoeding.

Een heel klein beetje maar, meer hebben ze niet nodig – en meer kan het wijfje niet missen, wil ze althans tot het voorjaar met de voorraad toekomen. Haar reservevet zorgt voor de benodigde eigen voeding en, in het lichaam omgezet in vocht, voor de melk van de kleintjes.

Pas als in het voorjaar buiten voldoende voedsel is te vinden, komt de hele familie voor het eerst uit de verblijfplaats; de kleinen dik, rond en pluizig behaard, de berin broodmager. Zij haalt haar schade met de grootst mogelijke spoed in, want het kroost verzwelgt nu enorme hoeveelheden melk en groeit ongelooflijk snel.

Naast het zoeken van voedsel is een van de belangrijkste zorgen van de moeder de bewaking der jongen die nu nieuwsgierig overal beginnen rond te snuffelen en ontdekkingstochten te ondernemen. Daarnaast heeft de beremoeder de taak vijanden op een afstand te houden. Vooral mannetjesberen staan in dit opzicht in een kwade reuk. Ze zien in de ronde, wollige berebaby’s soms slechts één ding: een smakelijk hapje. Gewoonlijk kan de dan uiterst agressieve berin ze wel van hun voornemens afhouden.

Ongeveer dezelfde gedragslijn tracht men bij het ter wereld komen van bruine beren in een dierentuin te volgen. Daar wordt de berin tegen de tijd dat nageslacht kan worden verwacht, een speciaal en van de buitenwereld afgesloten verblijf toegewezen, het hol dus. Niemand, en dat geldt ook voor de meest vertrouwde oppasser, mag er bij komen of zelfs maar in kijken. Dat is trouwens, als alles goed gaat, nergens voor nodig. Evenals in de vrije natuur heeft de berin alles wat nodig is: een donker, veilig hol en reservevoedsel. Pas als men er volkomen zeker van is dat de kleinen groot genoeg zijn om met de buitenwereld kennis te maken, worden de luiken van het verblijf verwijderd.

Bruine beren zijn lang niet allemaal bruin, maar variëren in kleur van geel, grijs en bijna zwart tot de kleur waaraan ze hun naam te danken hebben. Tot de groep wordt ook gerekend de beroemde Amerikaanse grizzlybeer of grijze beer, vooral bekend uit oude Indianenverhalen, die, om de kleurverwarring nog groter te maken, niet altijd grijs is. Uit de Verenigde Staten is deze beer praktisch verdwenen. Alleen in een paar Nationale Parken leven er bij elkaar nog tegen de duizend. De overige moeten worden gezocht in Canada en Alaska waar er volgens de een tussen de 8.000 en 10.000, volgens de ander tussen de 17.000 en 18.000 voorkomen. Aan de grizzlybeer is meer onderzoek verricht dan aan welke andere beer ook.

Zoals steeds, wanneer men een dier in het wild grondig bestudeert, is ook bij de grizzly gebleken dat hij zich heel anders gedraagt dan men tot nu toe dacht. Een van de merkwaardigste feiten die bij het onderzoek naar voren is gekomen, is dat de beren in groepen leven en niet als ‘losse’ mannetjes en wijfjes, de laatste eventueel met jongen. In grote lijnen komt hun leefwijze enigszins overeen met die van leeuwen. De wijfjes zorgen in de troep bijvoorbeeld voor de jongen van soortgenoten en brengen deze zelfs groot, wanneer dat om de een of andere reden nodig is. Elke groep wordt door een grote beer, een exemplaar van een 400 à 500 kg aangevoerd. De groep is een maatschappijtje met rangen en standen, waarin de met jongen gezegende berinnen een belangrijke plaats, hoog op de ladder innemen.

Net als bij de Europese bruine beren zoekt het drachtige wijfje tegen de winter een hol op dat ze van binnen eerst met takken en twijgen bekleedt en dan van een zachte laag gras en bladeren voorziet. De opening van het hol ligt altijd op het noorden, ogenschijnlijk een nogal koude oplossing. De opening wordt echter spoedig door een dikke laag opgewaaide sneeuw afgesloten, een prachtige isolatie die het binnen lekker warm doet zijn.

Hoe de berenfamilie in Noord-Amerika precies in elkaar zit, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Sommige deskundigen tellen ongeveer honderd soorten en ondersoorten van de bruine beer, anderen slechts één soort met enkele ondersoorten. Dat zijn dan de reusachtige kodiakbeer van Alaska – verreweg de grootste van de familie – en voorts de grizzly- en de bruine beer, welke laatste twee vaak moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden.

In de meeste landen van Europa zijn bruine beren beschermd. Ze komen daar onder meer nog voor in de Scandinavische landen, Polen, de Balkan – vooral Roemenië – en op enkele plaatsen in Tsjechoslowakije, Italië, Spanje en Frankrijk. Dank zij de bescherming breidt hun aantal zich op verscheidene plaatsen gestadig uit, wat soms tot conflicten met de bevolking leidt. Ofschoon er in Scandinavië niet op ze mag worden gejaagd, worden ze toch wel geschoten omdat de Lappen toestemming daartoe hebben wanneer hun rendieren worden aangevallen.

Lichaamslengte 1,5-2 m, soms langer; schouderh. 1-1,10 m; gewicht 150-200 kg, max. 400 kg. Kodiakbeer resp. 2,40 m, 1,35 m en 600-750 kg.

Effen bruin, variërend van geelbruin tot bijna zwart. Jongen hebben eerste maanden witte befjes.

Voedsel: Planten, wortels, knollen, vruchten. Ook insekten, hagedissen, muizen enz., soms grotere zoogdieren. In gevangenschap per dag: 1,2 kg brood, 0,5 kg wortelen, 0,5 kg groenten, 0,5 kg fruit, 0,75 kg vlees of vis.

Draagtijd ong. 7-8 maanden; 1-4 jongen. In dierentuin in Leipzig kreeg 16-jarig wijfje 6 jongen. Had in 11 worpen totaal 33 jongen.

Kunnen ongeveer 40 jaar oud worden. Zie ook beren.

Brown Bear • Brauner Bär • Ours brun

Ursus arctos.

< >