Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Alpenkauw

betekenis & definitie

Vele zaken, waarvoor de mens zich als ‘uitvinder’ op de borst trommelt, komen welbeschouwd neer op een soort naäperij. Wat geleerden na jaren rekenen en experimenteren in ontelbare laboratoria eindelijk hebben weten te vervaardigen, is in talloze gevallen reeds duizenden jaren gemeengoed in de dierenwereld.

Men heeft er jaren over gedaan aleer een ideale vorm voor duikboten was verkregen; tientallen dieren, tot vogels als pinguïns toe, hebben een soortgelijk model. Men heeft allerlei kleppen en vlakken aan vleugels en staart van vliegtuigen gezet om de snelheid te kunnen verminderen of bepaalde bewegingen met de machines uit te voeren; de vogels maken er al lang gebruik van. Op het moment dat het ei wordt gelegd, is daarbinnen reeds in aanleg aanwezig, waarnaar de knapste koppen dag in dag uit zoeken. Zweefvliegers luisteren naar de radio om te vernemen of er een goede thermiek is, of er dus luchtstromingen zijn die hun ranke bouwsel omhoog zullen stuwen, de lucht in. Alpenkauwen hebben geen radio nodig om te weten waar omhooggaande luchtstromingen kunnen worden gevonden, noch langdurige ervaring om te weten hoe deze moet worden gebruikt.

Alpenkauwen, de zwarte bewoners van de berggebieden, van Europa tot ver in Azië, zijn er een voorbeeld van. Ieder die bekend is in het bergland heeft ze daar ongetwijfeld bezig gezien, op duizelingwekkende hoogte in cirkels langs steile rotshellingen zwevend. Slechts af en toe de vleugels gebruikend, vliegen ze hoger en hoger, tot ze zich, ver boven de berg, in een lange glijvlucht aan het oog onttrekken.

Ook in het Himalaya-gebergte komen ze voor. Zo ergens dan hebben ze daar wel de gelegenheid te tonen, tot welke enorme prestaties ze in staat zijn. Naar het schijnt, vaak geheel voor hun genoegen. Men heeft de dieren zelfs bij de top van de Mount Everest aangetroffen op een hoogte van bijna 8500 meter, een recordhoogte voor vogels. Dat moet wel tijdens speelse vluchten zijn, want er is daar voor de kauwen niet veel te zoeken. Bij zo’n vlucht is natuurlijk zeer veel energie nodig, meer dan verreweg de meeste andere vogels kunnen opbrengen.

Bovendien zijn er allerlei lichamelijke aanpassingen vereist. Want hoe hoger de vogel komt, des te kouder is het. De lucht is zeer ijl, zodat de vleugels weinig weerstand ondervinden en er, om te blijven ‘drijven’, meer vleugelslagen moeten worden gemaakt. Ook is er minder zuurstof voor de ademhaling, terwijl er als gevolg van de grote inspanning eigenlijk meer nodig is. Mensen die tot op zulke hoogten klimmen, maken gebruik van zuurstofmaskers – en heel dikke kleren. De alpenkauwen doen het allemaal met hun gewone pakje aan.

Waarom ze op die grote hoogten leven, is niet eenvoudig te verklaren. Vermoedelijk hebben ze heel vroeger gewoon ‘beneden’ gewoond. Als gevolg van concurrentie met verwante soorten zouden ze het hogerop hebben gezocht, aan welk uitzonderlijk milieu ze zich in de loop der tijden geheel hebben aangepast. Tot zover is het een zaak die niet ongewoon is in de dierenwereld. Veel merkwaardiger nog zijn hun duizelingwekkende uitstapjes – zover men heeft kunnen nagaan, heel vaak zonder doel. En zoiets vindt men maar zelden bij dieren.

’s Morgens vroeg, even nadat het licht wordt, kan men de alpenkauwen in de dalen zien arriveren uit hun hoge, op ontoegankelijke rotspunten gelegen slaapplaatsen. Beneden brengen ze de dag door, deels met fourageren, deels met het geven van vliegdemonstraties langs de berghellingen. In suizende vaart schieten ze recht naar beneden om op het moment, dat men ze te pletter denkt te zien vallen, als door een onzichtbaar elastisch koord te worden tegengehouden, dat ze met een bijna even grote snelheid weer omhoog zwiept. Het is een spel waarvan de toeschouwer – en naar het schijnt ook de alpenkauw – nooit genoeg krijgt. Vijf, tien exemplaren duiken achter elkaar aan, telkens op een haartje na een afschuwelijke dood ontlopend.

In de namiddag, wanneer het nog goed licht is, trekken de vogels naar hun gezamelijke slaapplaatsen terug. In de alpen zijn de afstanden groot en de vogels hebben derhalve een lange vliegreis voor de boeg. Bij die tocht wordt op overtuigende wijze hun instinctieve kennis van thermiek gedemonstreerd. Vaak trekken ze weg in een richting welke precies tegenovergesteld is aan die, waarin hun plaats van bestemming ligt. Het is geen vergissing, want op deze veelal kilometers lange omwegen kunnen ze van opstijgende lucht gebruik maken en aldus sneller op hun slaapplaatsen arriveren dan via de kortere, maar veel zwaardere weg waarbij al het werk door de vleugels moet worden gedaan. Zijn ze eenmaal boven het gebergte uitgestegen, dan wordt de koers gewijzigd en in een lange, gemakkelijke glijvlucht gaat het recht op het doel af.

Alpenkauwen behoren tot de kraaiachtigen, evenals, uiteraard, de zwarte en de bonte kraai, de raaf, de roek en de kauw. Laatstgenoemde is wel de meest bekende inheemse vertegenwoordiger van het groepje. Het is een grappige, aan zijn kleine formaat en grijze nek direct herkenbare vogel die gemakkelijk tam wordt en daarom vaak als huisdier wordt gehouden. Niet altijd echter wegen hun kostelijke gedragingen en hun imitatietalent op tegen de ravage die ze in huis kunnen aanrichten. Jaarlijks worden er althans vele door de eigenaren met hartzeer aan de dierentuin afgestaan. Waar men meestal niets beters met ze weet te doen dan in de tuin loslaten, in de wetenschap dat ze brutaal genoeg zijn om in de voerbakken van andere dieren hun kostje op te scharrelen.

Verscheidene van die makke kauwtjes broeden in Artis, waarbij ze in het voorjaar graag gebruik maken van de losse wintervacht van allerlei grote dieren ter stoffering van het nest. Soms staan er meerdere tegelijk bovenop hun leverancier, druk bezig deze vakkundig van losse plukjes haar te ontdoen. En misschien ook wel eens van nog vastzittende, gezien de reacties van het slachtoffer.

De grootste van de kraaienfamilie is de raaf, een dier dat sinds 1924 in Nederland niet meer heeft gebroed en er daarna, althans tot 1966, nog maar zelden is gezien. Die kans is nu veel groter, want in 1966 zijn er uit Sleeswijk-Holstein, met medewerking van de overheid aldaar, vier naar ons land overgebracht en daar in het wild uitgezet. In 1967 volgden nog 14 exemplaren. De toekomst zal moeten leren of ze zich er nu wel kunnen handhaven. Nog vast ingeburgerd in ons land zijn de zwarte kraai en de roek, twee ongeveer even grote vogels waarvan de laatste herkenbaar is aan de purperen glans over het zwarte verenpak en de naakte lichtgrijze plek onder aan de snavelbasis.

Totale lengte 36-38 cm. Iets groter dan onze kauw. Korte rechte snavel.

Geheel zwart met blauwachtige glans, gele snavel, bruinrode poten.

Voedsel: Plantaardig en dierlijk; vruchten, wortelen en andere plantedelen, insekten, wormen, kleine hagedissen e.d., ook afval.

Groot, vlak nest op ontoegankelijke plaatsen in het gebergte. Onderbouw van takken, waarop twijgjes, grashalmen e.d. met zachte materialen. 4-5 geel-, grauw- of groenachtige eieren. Broedtijd 18 dagen.

Uit bepaalde gedragingen der vogels schijnen sommige mensen te kunnen afleiden wat voor weer er op komst is.

Alpine Chough • Alpendohle • Chocard des Alpes

Coracia graculus.

< >