Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Alpaca

betekenis & definitie

Ze zien er altijd enigszins uitdagend en ook wat hautain uit, de uit Zuid-Amerika – Bolivia, Chili, Peru en delen van Argentinië – afkomstige alpaca’s. Vooral wanneer ze nieuwsgierig – en dat zijn ze in hoge mate – naar iets toestappen dat vreemd is op hun terrein.

Ze zijn wel voorzichtig, maar toch niet bang. Misschien hangt dat samen met het feit dat ze eigenlijk geen echte wilde dieren zijn maar een reeds lang bestaande kweekvorm. Al door de Inka’s werd hun zachte lange vacht, samen met de kortere en stuggere haren van de lama – een naaste verwant – gebruikt voor de vervaardiging van dekens, kleding en andere stoffen. Door die vacht zien ze er ook grappig uit, als enorme wolbalen waaronder schijnbaar heel kleine pootjes te voorschijn komen. In werkelijkheid zijn die niet zo klein. In Artis heeft men eens drie alpaca’s geschoren omdat men ze wat al te langharig vond en ze er ’s zomers last van schenen te hebben.

Wat er van ze overbleef, was verbijsterend: kale, langbenige dieren met een dunne hals en te groot lijkende kop, waarin de grote snijtanden nog verder naar voren schenen te zijn gekomen. Het waren heel andere, een beetje meelijwekkende figuren geworden, zonder de nonchalant over het voorhoofd hangende haardos, zonder de bijna tot op de grond hangende flank- en borstharen. Ongeveer drie jaar heeft het geduurd aleer ze weer goed in de wol zaten. Wel was aan de kale dieren beter de verwantschap met de lama te zien. Ook dat ze kleiner zijn. Tevoren schenen ze aanmerkelijk dikker en zwaarder. Hartveroverend zijn, zoals trouwens alle leden van deze bultloze kamelenfamilie uit Zuid-Amerika, de jongen. Die steken direct al in een prachtig wollen jasje met dikke sokken, waaruit heel ranke hoefjes te voorschijn komen. Hun lieve snuitje, argeloze nieuwsgierigheid en uitbundige dartelheid maken de kleinen tot diertjes waar men lang naar kan kijken.

Hoe precies de familierelaties liggen, is niet duidelijk. Vast staat dat de alpaca en de lama kweekvormen zijn, de eerste om de wol, de tweede als lastdier. De gedachte dat ze zijn voortgekomen uit de wilde guanaco en vicogne of alleen uit eerstgenoemde, laat men meer en meer varen. Waarschijnlijk hebben ze als voorouders soorten die thans zijn uitgestorven.

In Zuid-Amerika zijn de alpaca’s vrij gemakkelijke dieren die niet veel verzorging eisen en zelf hun kostje opscharrelen. In half-wilde, of beter is het te zeggen verwilderde staat trekken ze als echte bergbewoners gedurende het gehele jaar vrij in het Andesgebergte rond, vaak tot 3000 meter en hoger. Meestal worden ze eens per jaar of per twee jaar bijeengedreven om van hun vijftien tot dertig centimeter lange vacht te worden ontdaan. Laat men ze langer met rust dan kan de vacht uitgroeien tot 80 à 90 centimeter lengte. Daar zijn echter, zoals in Artis werd ervaren, vele jaren mee gemoeid want het haar groeit betrekkelijk langzaam. Het wordt niet zoals bij de echte kamelen ieder jaar gewisseld; het klimaat is in hun woonstreken namelijk wel koud, maar gelijkmatiger dan op de Aziatische steppen.

Ondanks de nog steeds bestaande grote kudden zijn de jaarlijks beschikbare hoeveelheden wol veel te klein om aan de vraag in de wereld te voldoen; het grootste deel wordt trouwens in Zuid-Amerika zelf verwerkt. Echte alpacawol is nogal prijzig, zij het lang niet zo duur als die van de wilde vicogne. De in onze streken als alpaca aangeboden wol is doorgaans van schapen afkomstig, vaak is het ook uit halfwollen lompen gewonnen. Zelfs met Zuid-Amerika als land van herkomst behoeft het nog geen alpacawol te zijn maar kan de oorspronkelijke drager best de lama zijn geweest. Stoffen van alpacawol zijn, evenals de vacht, praktisch altijd zwart of donkerbruin. Wat soms wel een nadeel is omdat zij niet in lichte tinten kunnen worden geverfd.

Naast wol levert het dier naar men zegt zeer smakelijk vlees en, bij de minder ‘wilde’ kudden, ook melk.

Evenals de andere vertegenwoordigers van de kameelachtigen vechten de dieren zowel door schoppen als door bijten. Raken ze een beetje opgewonden, dan bedienen ze zich van het typische kameelachtige waarschuwingsmiddel: de oren gaan in de nek en met kracht wordt er een portie halfverteerd voedsel met maagzuur naar de tegenstander gespuwd. Heel wat keren hebben de ezeltjes en jonge kamelen, die op hetzelfde veld onderdak hebben als de alpaca’s, al te jolig en opdringerig gedrag met zo’n stinkende lading moeten bezuren.

Schouderhoogte ong. 1 m; kophoogte 1,40 m. Met vicogne kleinste der kameelachtigen.

Zwart of donkerbruin; zelden geelbruin en wit.

Voedsel: Voornamelijk gras.

Draagtijd ong. 11 maanden; één jong, zelden 2.

Wordt ook paco genoemd.

Zie ook kameelachtigen.

Alpaca • Alpaka • Alpaca

Lama pacos.

< >