Jo van Holk bestuurde na zijn loopbaan op zee een plantage aan de Baai van St. Augustine te Madagascar.
Stierf na het drinken van teveel rum gemengd met kruit en tabakspoeder. Op zijn grafzerk kwam te staan: "Hier rust Jo van Holk - in leven koning der piraten, en voor de Duivel niet bang. God hebbe zijn ziel." Maar na een paar dagen ontdekte men iets vreemds. Er stond nu: "Hier rust Jo van Holk – in leven koning der piraten, en voor God niet bang. De Duivel hebbe zijn ziel." Men zei dat de beitelaar zich vergist moest hebben, er kwam een nieuwe zerk. De volgende dag bleken de woorden opnieuw verwisseld. God in plaats van de Duivel, en de Duivel in plaats van God. Een paar piraten besloten toen 's nachts de wacht te houden. Nauwelijks was de schemering ingevallen of zij zagen tussen de bomen twee gedaanten naderen. De een was Jo zelf, die zorgelijk voorover liep, de hoed half over de ogen. Hij leek twee keer zo klein als bij zijn leven. Naast hem trippelde iets dat weer twee maal zo klein was. Deze dwerg had het gezicht van een kind dat de wijsheid kende van beulen, moedermoordenaars en grafschenners. De kleine demon wees op de steen en de piraten zagen wat Van Holk toen deed: hij streek met zijn tong over de ingebeitelde letters. Daarna verdween het sinistere duo in het bos.
Sindsdien werd het graf met rust gelaten. (Deze anecdote op gezag van S. Vestdijk.)