Piraten encyclopedie

Arne Zuidhoek (2006)

Gepubliceerd op 16-03-2017

Hogendirk, Martin

betekenis & definitie

Martin Hogendirk voer in 1703 op het Britse schip Pembroke, bij Johanna Eiland overvallen door twee piratenschepen onder de kapiteins Howard en Bowen.

Pembroke verdedigde zich furieus. "Maar we moesten het afleggen, zij schoten zes maal sneller. Dus gaven we ons over en ze kwamen, ontwapenden ons en sloten ons in het vooronder. Daarna begon een plundering totdat ze tot bedaren kwamen. We hadden twee doden, zij ook en twee gewonden. (…) Nadat zij heel wat uit ons schip hadden weggenomen, gaven ze ons ons schip weer terug en namen afscheid. Zij gingen naar Madagascar en wij bleven in Johanna. We kregen zes oude geweren in plaats wat ze van ons weggenomen hadden. Maar ze wilden onze kapitein niet vrijlaten, hij was nodig als loods voor de Straat van Malacca, zeiden ze, ze zouden hem neerschieten als hij zou weigeren [mee te gaan]. Ze dwongen ook onze timmerbaas Francisco de Cruse. Martin Hogendirk, een van onze matrozen, ging vrijwillig mee."
Het is niet bekend op welk schip Hogendirk terecht is gekomen. Bowen’s Speedy Return moest nodig kalefaten, deed dat, en bereikte de Golf van Perzië na een schermutseling met een Hollands schip dat op Johanna Eiland een plantage van de gezagvoerder bezocht, en een hevige storm op de Indische Oceaan. Ze plunderde naar hartelust tussen de Moorse schepen en ontmoette daar Howard’s Prosperous. Op de kust van Malabar ruilden zij beide schepen in voor een van Bowen’s prijzen en noemden haar Defiance. Hier bevonden zich 143 Europeanen: 43 Engelsen, 50 Fransen, verder Denen, Hollanders en Zweden. Speedy Return en Properous werden verbrand (october 1703). In Rajapore (Cochin?), India, kwam een boodschap van een Hollandse handelaar dat er een schip in Modderbaai lag. Als zij dat zouden nemen, zei hij, zou hij haar van hen kopen. De Hollanders van de handelspost te Cochin zonden provisies en andere benodigdheden naar de piraten; er kwamen Hollanders en zij behandelden Defiance als zij elk ander schip zouden doen. Het volk van de Hollandse factorij handelden met de piraten als op een markt. Ze ruilden de geroofde sequins voor Spaanse realen. En omdat de piraten van plan waren de kruistocht te beëindigen gaven ze 500 realen voor 200 sequinen, omdat dat als bagage minder plaats innam. De goudsmeden zetten hun vuurhaarden op en hielden zich bezig met gouden gespen, ringen, riemen, knopen en andere voorwerpen waarin zij veel kostbaarheden konden verwerken. Vanuit Cochin zette Defiance koers naar Madagascar en kwam zowaar Pembroke weer tegen. De piraten stelden zich ditmaal tevreden met wat geld, waarloze zeilen en enige lekkernijen. Daarna deden zij voor water en voedsel het eiland Mauritius aan, Nederlands bezit. Ze ankerden in de NoordWest Haven [later Port Louis], goed viswater. Kapitein Bowen bezwoer de mannen geen red snapper te eten, puur vergif, zei hij. Maar de mannen luisterden niet. Snel nadat ze gegeten hadden (drank erbij) werden ze ziek. Ze zwollen op, vreselijk om te zien. De volgende ochtend kwamen er een paar Nederlandse planters en die adviseerden om door te gaan met drinken; de enige remedie, zeiden ze. Niet aan dovemansoren gezegd. Vier piraten stierven aan de gevolgen van de giftige goudvis, dat viel mee. Veertig man wilden op het eiland blijven. Daartoe kregen zij van de gouverneur genereus toestemming. Waarschijnlijk was Hogendirk een van hen.

< >