Willem de Graff kwam uit Rotterdam. Voer al 38 jaar toen hij in 1911 als kok op de kolenschuit Glendower monsterde. Er waren vier opvarenden.
Glendower werd met twee andere schepen door de sleepboot Monocacy langs de Noordamerikaanse Oostkust naar Newburyport gesleept. Onderweg seinde De Graff naar de sleper dat er iets aan de hand was. "De kapitein is dood," riep hij. De kapitein van de sleper vertrouwde het niet en bracht zijn sleep een baai bij Fort Warren binnen, alarmeerde daar de politie. Die arriveerde een paar uur later met een dokter en vier agenten. De Graff stond rustig op het halfduistere dek. Hij was gebocheld en men zag hem als een grote aap. In de kajuit lag het stoffelijk overschot van gezagvoerder C.D. Wyman in met van bloed doordrenkte lakens, overal waren bloedsporen. Zijn hoofd moest minstens twintig maal met een hard voorwerp geslagen zijn. De dokter zag een hamer in de hand van de dode. Er werd niets vermist. De drie opvarenden werden gearresteerd en naar de gevangenis in Boston gebracht. Tijdens rechtszittingen (april 1912) werd duidelijk dat alleen de kok de kapitein had kunnen doden, wegens gebrek aan bewijs moest men De Graff echter op vrije voeten stellen. De zeeman ging naar buiten en werd nooit meer gezien. Later meldde zich een jongeman die tegelijk met De Graff had vastgezeten. Hij vertelde dat Willem de Graff vroeger met Wyman op een zeilschip had gevaren. Wyman was een bruut, had hem eens uit het want geduwd waardoor De Graff, die toen een sterke, gezonde man was, recht van lijf en leden, een mankpoot en een bochel was geworden. De Graff had Wyman nooit uit het oog verloren en, toen Wyman kapitein was, twee reizen onder hem gemaakt. Wyman had hem niet herkend. De Graff was geduldig, wachtte het moment af om zich te wreken.