Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

tunnel

betekenis & definitie

Het begrip tunnel heeft 7 verschillende betekenissen:

1) doorgang door de grond.
aangelegde gang onder de grond of onder bebouwing, bijvoorbeeld onder een weg door, onder een gebouw, onder water door of door een berg; vaak: aangelegde doorgang specifiek voor een weg of een spoorlijn.

2) overdekking voor planten.
koepelvormige overdekking om buiten planten en gewassen te beschermen.

3) tunnelvormige installatie.
tunnelvormige installatie, zoals een deel van een apparaat of een ruimte.

4) gang in een stoffen voorwerp.
tot een gang omgezoomde stof voor een koordje, elastiek of latje.

5) oorsieraad.
rond sieraad met een opening in het midden dat een gaatje in een stuk huid, meestal de oorlel, oprekt; stretcher voor het oor met een opening in het midden.

6) kunstmatige gang in het lichaam.
relatief lange, smalle opening in het lichaam die of kunstmatig aangebracht is of door een infectie of iets dergelijks ontstaan is.

7) effect bij tunnelzicht.
effect in waarneming bij tunnelzicht (veroorzaakt door migraine, netvliesproblemen of een tumor), waarbij er alleen in het midden van het gezichtsveld helder zicht is.

< >