Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

trouwjurk

betekenis & definitie

jurk die gedragen wordt bij een bruiloft.

jurk, traditioneel een lange witte jurk, versierd met borduursel of kant, die de bruid draagt tijdens de bruiloft.

Voorbeelden:
Gek is dat beide bruidegoms even groot zijn en hetzelfde gezicht hebben. Een ervan, met grijze buishoed en rode vlinderstrik, draagt zijn blonde bruid. De andere, in zwart pak en met een zwarte hoed, geeft zijn bruid de arm [...]. Ze heeft een ruiker rozen in de hand, draagt een ellenlange trouwjurk, die vooraan diep is uitgesneden, waardoor je haar twee volle stevige ronde borsten kunt zien.
Jean Pierre Van Rossem, De maquette: verslag, 2002

Hanna liet haar mooie trouwjurk nog lang na de bruiloft in de kamer hangen. 'Dan word ik weer blij', zei ze.
Marianne Fredriksson, Anna, Hanna en Johanna, 2000

'Lex,' zeg ik, en het klinkt scherp, dat weet ik, 'je had beloofd olie te halen.' 'Sorry, vergeten,' zegt hij. 'Hela, niet zo kattig Karin, je bent nog niet getrouwd!' zegt de andere getuige. Ze lachen. Ik lach niet: ik durf de straat niet meer op, ik kan toch geen olie halen op mijn trouwdag in mijn trouwjurk?
Hannes Meinkema, Het wil nog maar niet zomeren, 1981

< >