Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

tram

betekenis & definitie

Het begrip tram heeft 6 verschillende betekenissen:

1) lokaal vervoermiddel over rails.
openbaar vervoermiddel dat bestaat uit een of meer aaneengeschakelde, meestal elektrisch aangedreven railvoertuigen die reizigers naar hun bestemming brengen over een spoor aangelegd op of langs de weg voor het gewone verkeer.
Zowel in niet-referentieel gebruik (per tram reizen, de tram nemen) als in referentieel gebruik (de tram komt aanrijden).

2) tramverbinding.
verbinding tussen het vertrekpunt van een tram en zijn eindhalte, als onderdeel van een vervoersnetwerk; tramverbinding; tramlijn.

3) baan met tramsporen.
wegdeel of rijstrook met rails voor een tram; baan met tramsporen, al dan niet in een aparte bedding.

4) tramhalte.
plaats waar men de tram kan nemen; opstapplaats van een tramlijn; tramhalte.

5) tramrit.
rit met een tram; tramrit.

6) trammaatschappij.
bedrijf dat zich richt op het passagiersvervoer per tram; trammaatschappij.