Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

subiet

betekenis & definitie

meteen; direct.

meteen; direct; onmiddellijk; terstond; ogenblikkelijk.

Voorbeelden:
Als ge opstaat en ge ziet mij niet subiet – ik zit daar.
Arne Sierens, Sierens & Co, 2000

Als gevorderde scholier lazen we de verzen van de Ouden [...]. Zij bezongen meer dan eens de verrukkingen van de knapenliefde [...]. Ik kan me niet herinneren dat iemand het bij zo'n passage uitproestte, of lucht gaf aan verontwaardiging [...]. Dat kwam misschien doordat de leraar ons subiet gelastte een zin te ontleden of het ietwat aparte gebruik van deze of gene naamval te verklaren.
Rudy Vandendaele, Dwarskijker, 1996-1998

Autofabrikanten hebben een handje ernaar om teveel of verkeerd geproduceerde modellen door te schuiven naar importeurs en dealers [...]. Nederlandse dealers willen het verhaal weleens omdraaien. Hebben een broertje dood aan het in voorraad nemen van nieuwe auto's. Zeuren wanneer een na verkoop bestelde auto niet subiet wordt uitgeleverd.
http://www.autokompas.nl/archief/Jaarboek/1999/Voer_voor_zenuwpezen/index.html, 1999

Mijnheer, vroeg ze, me van kop tot teen opnemend, dat is de eerste kolendrager die hier champagne komt kopen, is dat om subiet op te drinken?
André Janssens, De wekker, 1985

Subiet komt er een fotograaf langs, die mij wil fotograferen ergens op de Lambermontplaats. Ik ga hier voor een plaatselijk gazetje [...] geïnterviewd worden en gefotografeerd worden.
Vital Baeken, Een geschrift over de oorsprong van levitatie, 1995

De nieuwe hengst-met-de-lange-oren kwam, zag en overwon. De merrie werd subiet drachtig en schonk recent het leven aan een hengst.
http://www.duffelt.nl/cms/regionieuws/news/news_item.asp?NewsID=601, 2003