Wat is de betekenis van Subiet?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

subiet

meteen; direct. meteen; direct; onmiddellijk; terstond; ogenblikkelijk. Voorbeelden: Als ge opstaat en ge ziet mij niet subiet – ik zit daar. Arne Sierens, Sierens & Co, 2000 Als gevorderde scholier lazen we de verzen van de Ouden [...]. Zij bezongen meer dan eens de verrukkingen van de knapenliefde [...]. Ik kan me...

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Subiet

onmiddellijk; plotseling

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

subiet

plotseling; onmiddellik.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Subiet

plotseling; onverwijld

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Subiet

(<Fr.), I. bn. (in N.-Ned. veroud.), plotseling, onverwacht: een subiete dood; II. bw., 1. (in N.-Ned. w. g.) eensklaps, plotseling, onverwacht: waarom loopt gij zo subiet weg?; 2. dadelijk, onmiddellijk, direkt: dat krijg je maar niet zo subiet.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

subiet

Fr. subit, Lat. subitus. 1. bn. (plotseling, onverwacht); 2. bw. (Z.-N. eensklaps, plotseling; Z.-N. en N.-N. dadelijk, onmiddellijk).

2024-04-25
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

subiet

plotseling.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

subiet

(su'bi:t) bn. en bw. [Fr. < Lat. subitus] dadelijk, onmiddellijk, plotseling : een -e dood; ik kom -. subject → subjekt.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

subiet

[<Fr.], bn. en bw., plotseling, onverwacht: een subiete dood; direct: ik kom —.