speelgoedzaak.
winkel waar speelgoed verkocht wordt; winkel waar men speelgoed kan kopen; speelgoedzaak.
Voorbeelden:
De concurrentieslag om de speeltijd van de kinderen nam de jongste jaren dramatische vormen aan [...]. "Pc- en cd-rom-producten verhogen hun marktaandeel. De kleinhandel, onder meer de traditionele speelgoedwinkel, beleeft harde tijden."
De Standaard, 1996
Om inspiratie op te doen, trokken we naar de speelgoedwinkel. Aangevoerd door hun kleintjes, zie je daar ouders piepkleine poppenhuizen bestormen of ongegeneerd de uitgestalde xylofonen en knikkerbanen uitproberen. Speelgoed: het is er ook voor de grote mensen.
De Standaard, 1996
De kunststof tolletjes zijn, na de Flippo's en de Pokémon-kaarten, de nieuwste rage op de schoolpleinen [...]. Ze zijn te koop in de speelgoedwinkel, mét lanceerinstallatie.
Algemeen Dagblad, 2003
Ik wandel straks de koele bibliotheek uit naar een speelgoedwinkel om een groot pluchen beest voor je te kopen.
NRC, 1995