onderwijzeres.
vrouw die voor haar beroep les geeft op een lagere school; onderwijzeres.
Voorbeelden:
Mijn moeder die dat niet helemaal vertrouwde - alleen maar tienen - kreeg, toen ze ongerust bij de schooljuffrouw informeerde wat er toch aan de hand was, als antwoord dat ik eenvoudigweg nooit een fout maakte, een feilen dat ik later in mijn leven ruimschoots zou compenseren.
Michael Eenhoorn, Bulgaar in Wassenaar, 1990
Dat waren de dames in het dorp. De vrouw van de burgemeester, de vrouw van de dominee en de schooljuffrouw.
Ger Verrips, Nathalie, 1984
Aan tafel werd er met verwonderde stemmen, die wikten en wogen, gepraat over de uitspraak van de schooljuffrouw dat Anna begaafd was.
Marianne Fredriksson, Anna, Hanna en Johanna, 2000
De schelle stem van de schooljuffrouw echoot door de hal van het Brusselse metrostation 'Arts/Kunst' als ze twee kletsende leerlingen tot de orde roept. "Ik zeg het u nog eenmaal: ge moet Nederlands spreken. Ik ga er u punten van aftrekken hoor!" snauwt ze vanaf de roltrap.
NRC, 1995
Binnen in het museum is de donkere kamer van de clandestiene fotograaf Ad Windig nagebouwd [...]. Ook kan men naar binnen kijken in de kamers van een aantal doorsnee Nederlanders in 1945, onder wie een verpleegster, een schooljuffrouw, en een NSB-er.
NRC, 1995