schoenenzaak.
winkel waar schoenen verkocht worden; winkel waar men schoenen kan kopen; schoenenzaak.
Voorbeelden:
De omzet van de detailhandel is in mei met bijna 4 procent gestegen ten opzichte van mei 1994. Vooral schoenwinkels deden goede zaken.
Meppeler Courant, 1995
Fragiele bouwseltjes, bestaande uit een zooltje, een duizelingwekkend hoge hak en veel flatteus over de voet gekruiste riempjes, staan in elke schoenwinkel te wachten op stralend zomerweer, rimpelloos asfalt of draagsters die kunnen vliegen - want hoe zou iemand daar een gemiddelde Nederlandse stoep op kunnen bedwingen?
NRC, 1995
"Toch hopen we over een maand de eerste zes winkeltjes officieel te kunnen openstellen." Het gaat om een slagerij, een schoenwinkel, een tabakswinkel, een kapperszaak, een dokterskabinet en een kruidenierswinkel.
De Standaard, 1996