iemand die van nature angstig of laf is.
iemand die van nature angstig of laf is; lafhartig persoon; bangerik; lafaard; schijtlaars.
Vooral als scheldwoord gebruikt. Zowel in Nederland als in België in gebruik, maar in België wordt eerder schijter gebezigd.
Voorbeelden:
Ze was nog maar net vertrokken of het tweetal vatte de draad weer op waar ze hem hadden laten vallen. 'Jij bent een intellectuele luiaard Didier! En slijmbal, een schijterd die te beroerd is om voor ons op te komen. Van assertiviteit heb jij nog nooit gehoord!
Walter van den Broeck, Verdwaalde post, 1998
'Weet je dat ik nooit, nooit van Oscar verloren heb vanaf dat ik vier was? Vanaf toen was ik sterker. Altijd gewonnen. Tot nu. De klootzak. Slaat me een bloedneus met z'n lamme handje. En dan weglopen, de schijterd.'
Anna Enquist, Het meesterstuk, 1999
Na met deze Gijs een blik van verstandhouding te hebben gewisseld vroeg Doekie ineens of ik mijn pik durfde te laten zien. Ik aarzelde, want zulke kinderachtige spelletjes waren we allang ontgroeid. 'Als je het niet durft ben je een lafbek,' zei Gijs. 'Moet je hem eens zien zitten, de schijterd,' sarde Doekie. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en deed wat er van me verlangd werd. 'Gatverdamme!' riep Gijs. 'Viezerik!' schreeuwde Doekie, 'je bent hier in de zitkamer van mijn moeder! Hoe durf je!'
http://www.ebook.nl, Michael Eenhoorn, Bulgaar in Wassenaar, 1990