lepel.
lepel met een rond blad en een lange steel die in de keuken gebruikt wordt voor het doorroeren en opscheppen van voedsel.
Voorbeelden:
Daar was pater Deceuster nog even verschenen om het kruisteken te maken en ons 'een aangenaam maal' te wensen, waarna pollepels in soepkommen hadden gekletterd en ik mijn doos met boterhammen had opengetrokken.
Erwin Mortier, Mijn tweede huid, 2002
Ik torste op mijn rug een geweldige zak, een rugzak waar een pannetje, een kroes, een pollepel en een mes aan hingen.
J.M.A. Biesheuvel, De verpletterende werkelijkheid en andere verhalen, 1981
Alles is uitgepakt, maar de kaasschaaf en de blikopener, de kurketrekker en de pollepels, de ontbijtmessen en de theelepeltjes zijn er niet.
Renate Rubinstein, Twee eendjes en wat brood, 1981