ophoepelen.
onmiddellijk weggaan; direct vertrekken, verdwijnen; zich zo snel mogelijk uit de voeten maken; maken dat je wegkomt; ophoepelen; wegwezen.
Voorbeelden:
Vier weken ziekteverlof! Een ander zou de chef er op zijn blote knieën voor danken. Hij misschien ook, onder andere omstandigheden. Maar nu betekende het: oprotten, wegwezen, nergens mee bemoeien, thuis onder de dekens blijven, of wat dan ook, als je maar weg bent. Anders sta je op straat.
Gerben Hellinga, De lift: naar het filmscenario van Dick Maas, 1983
Voorman Bert Kisjes: 'De helft van de Nederlandse beroepsbevolking zit in kantoortjes het failliet van vorige beleidmakers bij te sturen. Resultaat in dit gebied: boeren oprotten, de natuur zijn gang laten gaan. Maar het zou mij niet verbazen als ze daar over een aantal jaren weer op terug komen.'
Meppeler Courant, 1994
Er brandden alleen lampen op de eerste verdieping, net als gisteravond. Ik luisterde geconcentreerd, maar hoorde niets, zelfs geen radio of tv. Wat zou ik niet gegeven hebben om te weten wat zich daarbinnen afspeelde. Ik hoopte dat ze hun tassen pakten en oprotten. Aan een plan valt altijd nog wel iets te verbeteren, dus bleef ik doorgaan met visualiseren.
Andy McNab, Crisis four, 2000