afwijkend van het typisch Nederlandse.
afwijkend van wat doorgaans, al dan niet terecht, als typerend voor Nederland of de Nederlanders wordt gehouden; niet in overeenstemming met een typisch Nederlandse eigenschap of toestand; on-Hollands.
Voorbeelden:
Omschakelen op zoiets on-Nederlands als druiven, hoe riskant is dat? En dat zonder bedrijfsplan?
de Volkskrant, 2001
Korte tijd later volgden de recensies, die mij met drie of vier tegelijk in enveloppen van de uitgeverij werden opgestuurd. Ze varieerden van mild tot uitgesproken negatief. Het woord 'on-Nederlands' viel meer dan één keer, evenals 'Amerikaans vertelperspectief' en 'road novel'.
Herman Koch, Eten met Emma, 2000
Het stadje met zijn on-Nederlandse bergen is een van de weinige plaatsen waar het leger verzet heeft geboden tegen wat de vijand blijft heten.
Barber van de Pol, Kriblijn, 2001
Eric Boek, secretaris-generaal van de internationale bond van de moderne vijfkamp en biathlon (UIPMB), concludeert dat de komende tijd "on-Nederlands moet worden gedacht".
NRC, 1994
Wim Rijsbergen rekent in Volendam niet te veel op balbezit, hij is tevreden met een hechte verdediging en een spaarzame counter. Met deze speelwijze kun je heel ver komen, hoe on-Nederlands de tactiek ook moge zijn.
NRC, 1995