Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

meester

betekenis & definitie

Het begrip meester heeft 12 verschillende betekenissen:

1) onderwijzer.

2) leermeester; leraar.

3) zeer goed vakman.
iemand die zeer goed is in een bepaald vakgebied, met name in een tak van kunst of wetenschap.

4) meester in een gilde.
bij de vroegere gilden: iemand die door het maken van een proefstuk, meesterstuk genoemd, de bevoegdheid had verkregen om zelfstandig zijn ambacht uit te oefenen; later nog in samenstellingen voor: erkend, gediplomeerd, zelfstandig gevestigd vakman.

5) juridische titel.
titel van iemand die een volledige rechtenopleiding heeft afgerond aan een wetenschappelijke universiteit in Nederland of België; afkorting: mr.; volledige titel: meester in de rechten; ook: iemand met de titel van meester in de rechten.

6) Belgische hogeschooltitel.
titel van iemand die een volledige kunstopleiding heeft afgerond aan een Belgische hogeschool; ook: iemand met de titel van meester.

7) schaaktitel of damtitel.
titel van een schaker of dammer van een bepaald niveau, dat ligt onder dat van grootmeester; ook: iemand met de titel van meester.

8) heerser.
man die heerschappij voert over anderen; man die macht heeft over iemand of iets; heerser.

9) baas.
man die anderen in dienst heeft als bediende, knecht, dienstbode; vroeger ook: eigenaar van slaven.

10) hoofd; opziener.
iemand die de leiding heeft over iemand of iets; iemand die belast is met het beheer of de uitvoering van iets; iemand die belast is met het toezicht op iets; hoofd; opziener.
Vooral gebruikt in samenstellingen.

11) sm-meester.
man die de meerdere is in een sadomasochistische relatie; dominant.

12) graad bij vrijmetselaars.
hoogste graad bij de vrijmetselaars, boven leerling en gezel; ook: iemand met de graad van meester.

< >