Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

mama

betekenis & definitie

moeder.

vrouw in relatie tot het kind of de kinderen die zij heeft voortgebracht; moeder; mam.
Ook als aanspreking.

Voorbeelden:
Het heeft gesneeuwd, zegt Isabelle. Ze kijkt uit het raam. Ze vraagt aan mama of ze gaan eten. Nee, zegt mama, nog niet, straks gaan we eten.
NRC, 1995

Hij moest in ieder geval enkele speculaasjes overhouden voor Mama. Voor een mama die nu thuis rusteloos over en weer liep, doodsbang dat er hem iets overkomen was.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983

Aan de andere kant zat ze wel de hele dag met haar tong en vingertjes te spelen met die met de dag gevaarlijker overhellende tand. 'Hij zit weer wat losser, mama.' Op een onbewaakt ogenblik stak ze een snoep in haar mond. Die was zo lekker dat ze voor één keer dat onding vergat, en wat dacht je? Ineens galmde het door de wagen: 'Mama, mijn tand is eruit.'
Helene Hemelaers, Die kleine dingen, 1984

'Het is bij mij midden in de nacht, bij jou is het ochtend. Ik mag toch zelf wel weten wat ik midden in de nacht doe. Ik ben een volwassen man, mama.' 'Waar ben je?' 'Ik ben in Atlantic City.' 'Waar is dat? Is het daar gevaarlijk?'
Arnon Grunberg, Fantoompijn, 2001

Mama's spelen met hun baby en wiegen hem in slaap. Ze houden elke klein gebaar van de baby nauwlettend in het oog en reageren heel opgewonden als hij bvb. een gek smoeltje trekt.
http://www.9maand.com/