smachtend; kwijnend.
Voorbeelden:
Mijn kieskeurigheid van de laatste jaren had ertoe geleid dat ik vooral geboeid raakte door weemoedige, langoureuze types, en Jane was zo'n type.
Bruno Bartels, De baan van gaan en gissen, 1983
Haar man was opgeveerd en drukte nu, duidelijk geïmponeerd de schoonheid een hand die ze hem langoureus voorhield.
Heere Heeresma, Een hete ijssalon, 1984
Dat had onder meer met zijn smetteloze pakken te maken, waarin hij ogenschijnlijk achteloos poseerde: dandyesk en langoureus, een beetje pop ook.
De Standaard, 1996
Naarmate de middag vorderde deed J-L me meer en meer aan Herman denken: het trage, het vrouwelijke, het langoureuze, het laat-ik-nog-even-aan-mijn-sigaar-trekken-en-dit- moment-ontbieden (of zoiets), en ik daar dan bij, door mijn moeder allicht niet onterecht Jefke rapide genoemd.
Kristien Hemmerechts, Een jaar als (g)een ander, 2003