Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

kruidenier

betekenis & definitie

uitbater van kruidenierszaak.

iemand die voor zijn beroep een winkel uitbaat waar kruidenierswaren zoals suiker, koffie, rijst, zeep, tandpasta, sigaretten, kruiden en specerijen, worden verkocht; uitbater van een kruidenierswinkel.

Voorbeelden:
Mijn grootouders – deftige kruideniers met navenante mentaliteit – verzetten zich tegen de theaterambities van hun enige dochter.
Axel Bouts, Mise-en-scène, 2000

In het doorsnee-bestaan gaat het inderdaad om de zorg van de kruidenier die zijn klanten verliest aan de nieuwe supermarkt in de buurt.
NRC, 1995

Toen de Nederlandse steden en dorpen groeiden, gingen deze kruidenverkopers zich daar vestigen. In de loop der jaren is het beroep van de 'crudener' versnipperd. Een gedeelte werd later kruidenier genoemd, een ander gedeelte drogist of apotheker.
http://www.drogisterijmuseum.nl/collectie/index.htm

Van Hendriks, de kruidenier vlak bij school, werd gezegd dat hij anders was.
Jaap Scholten, Morgenster, 2000

< >