kroegtijger.
iemand die regelmatig naar het café gaat; iemand die veel en graag in de kroeg zit; kroegtijger.
Voorbeelden:
Hij heeft de motoriek van een dronkelap en hij zingt met de schorre krasstem van een kroegloper die te lang boven de jukebox uit heeft moeten schreeuwen.
NRC, 1995
Stel dat Joyce en ik nog tijdens deze reis liefdespartners werden (wat de goden mogen bewerkstelligen!), nooit ofte nimmer zou ik toestaan dat ze met haar bevallige handen in het gore afwaswater zat terwijl de kroeglopers haar ook nog uitkleedden met hun ogen.
Greta Seghers, In liefdes naam, 2001
Jacques Presser was bepaald geen kroegloper maar hij had zich erbij neergelegd dat na afloop van de gebruikelijke receptie toch iets feestelijks moest gebeuren, dus togen wij naar het vlakbij gelegen hotel Krasnapolski, waar Nannen en ik als zijn steun en toeverlaat het menu zouden samenstellen en de onvermijdelijke wijn (die door de jonge doctor versmaad werd) uitzoeken.
C.J. Kelk, Wie ik tegen kwam, 1981