Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

klieren

betekenis & definitie

vervelend doen.

zich gedragen als een klier; vervelend doen; etteren; klooien.

Voorbeelden:
Ajoeb zuigt en kliert en houdt pas op als hij weet dat hij met zijn nagels over je ziel is gegaan - een kreng en een macabere kleine psychopaat. Ik bid om de dag dat hij zichzelf tegenkomt, hij zal slapeloze nachten hebben - meer hersens dan fatsoen, maar ook meer onnozelheid dan inhoud. Totaal ongeschikt voor deze maatschappij.
Abdelkader Benali, De langverwachte, 2002

Ze zagen steeds meer landgenoten met volgeladen imperials en lachende gezichten achter de ruiten. Het begon langzamerhand een karavaan te worden. Ze toeterden en zwaaiden naar elkaar want iedereen was blij. Zelfs in de file was het leuk want ze konden hun geluk niet op. Niemand kankerde of klierde, niemand had haast want Marokko wachtte geduldig op hen, al eeuwenlang.
Hans Sahar, De heimweekaravaan, 2000

De musici van het Residentie Orkest worden met luidruchtig gejoel en snerpend gefluit verwelkomd. Maar de kakelende kinderen, óók de allochtoontjes onder hen, blijken al snel echte gezeggelijke Hagenaartjes in de dop. Als Frank Groothof uitlegt wat er allemaal te horen is in Moessorgski's Schilderijententoonstelling zijn ze braaf stil. En ook tijdens de muziek wordt er niet geklierd.
NRC, 1995

In de zomer werkt Schoenmaker vaak 's avonds. Dan geeft ze extra zware conditietrainingen, zodat die jongens te moe zijn om nog te klieren.
NRC, 1995