Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

kletskous

betekenis & definitie

iemand die veel kletst.

iemand die veel en onbetekenend praat; iemand die veel kletst, veel babbelt; praatgraag persoon.

Voorbeelden:
'Weet u misschien waar meneer Wilman is?' vraagt ze. Maar de vrouw pakt haar hand. 'Ingrid Sobiesky,' zegt ze. 'Goh, wat leuk om u in levenden lijve te ontmoeten. Komt u nou eerst even beneden een kopje koffie drinken, ja? Ronald was er helemaal stuk van toen hij het hoorde. Weet u dat hij gewoon naast me zat te huilen? Ik dacht nog, het is toch geen familie van je? Hij zei verder ook niks. Maar nu begrijp ik het, u kent hem dus.' Wat een kletskous, denkt Marion. Maar hardop zegt ze: 'Nou, mijn man kende hem.'
Tomas Ross, De klokkenluider, 2003

Hun humor was gebaseerd op huiselijke situaties waarbij Burns optrad als de droge, sigaarverslindende, nuchtere kerel en Gracie als de domme, verwarde kletskous. "Het enige wat ik moest doen was luisteren", zo zei Burns eens, "Ik zei enkel zinnetjes zoals, 'Wat deed je broer?' en, 'Het is niet waar!' en Gracie bouwde daar dan op voort".
De Standaard, 1996

Internationale telefoonverbindingen zijn al grotendeels in commerciële handen en sindsdien zijn ze fors verbeterd. Maar de lokale telefooncentrales zuchten nog onder de traditie van eindeloze gesprekken en achteloos gekozen nummers. Het gevolg is dat internationale verbindingen veelal glashelder zijn, terwijl je je buurman alleen met veel gekraak en gepiep te horen krijgt, soms met andere kletskousen op de achtergrond.
De Standaard, 1996

In Nederland is de mening, dat radio ook voor ernstige mensen bestemd zou kunnen zijn, niet geliefd. Een radiostation dat zich uitsluitend tot zo'n publiek richt, bestaat er dan ook niet. Wel krijgen allerlei tobbers, fantasten en kletskousen, die de onbedwingbare neiging hebben onbekookte meningen uit te bazuinen, rancunes bot te vieren en links en rechts verdachtmakingen rond te strooien, ampel gelegenheid zich te doen horen.
W.F. Hermans, Klaas kwam niet, 1983