Wat is de betekenis van kletskous?

2024-04-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

kletskous

iemand die veel kletst. iemand die veel en onbetekenend praat; iemand die veel kletst, veel babbelt; praatgraag persoon. Voorbeelden: 'Weet u misschien waar meneer Wilman is?' vraagt ze. Maar de vrouw pakt haar hand. 'Ingrid Sobiesky,' zegt ze. 'Goh, wat leuk om u in levenden lijve te ontmoeten. Komt u nou ee...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kletskous

kletskous - Zelfstandignaamwoord 1. kletser Woordherkomst samenstelling van klets(werkwoord) en kous Synoniemen kwebbel, kwebbelkont, ouwehoer

2024-04-19
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

kletskous

iemand die langdurig en tot vervelens toe praat of zanikt over iets; praatvaar. Tevens een minachtende aanduiding voor een vrouw. Een ander scheldwoord met -kous is blauwkous. Voor zaniken, zeuren bestaat er ook een werkwoord kletskousen.Sweel, vervelende oude kletskous. (De Groene Amsterdammer, 03/05/1891) Liep-ie met een jongen, bij voorbeeld me...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

kletskous

babbelbek.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kletskous

s., jeuzel, babbelteut.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kletskous

v. en m. (-en), praatzieke vrouw, bij uitbr. ook zulk een man.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kletskous

v. -en (snapster).

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kletskous

('klets) m. en v. (-en; -je) babbelaar(ster), klets(st)er.