Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

kleindochter

betekenis & definitie

vrouwelijk kleinkind.

dochter van de zoon of dochter van iemand; vrouwelijk kleinkind.

Voorbeelden:
Maar het meest dacht ik aan al het moois dat Astrid over vader had verteld en elke avond, voor het inslapen, beloofde ik hem dat ik hem een kleindochter zou schenken.
Marianne Fredriksson, Anna, Hanna en Johanna, 2000

Andere poging: de moedercel vormt twee dochtercellen. Waar is de moedercel dan naartoe? Is die dood? Haar materiaal zit nu evenredig in twee nieuwe cellen: is zij dan opgelost in haar dochters? Of leeft zij door in haar dochters? Wanneer gaat zij dan dood? Als haar beide dochters sterven? Maar die hebben allang kleindochters gemaakt, en die kleindochters achterkleindochters, etc.
http://www.bio-ned.nl/Schramper_kloneren.htm, 1998

In zijn dagboek herinnert Claude daaraan: kleindochter Nathalie schrijft een bijdrage over de auteur van La recherche voor het Bulletin Marcel Proust.
De Standaard, 1996