Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

jachtopziener

betekenis & definitie

bewaker van een jachtgebied.

iemand die als beroep voor de eigenaar van een jachtterrein toezicht houdt op de wildstand en op de naleving van de jachtwet op dat terrein; bewaker van een jachtgebied.

Voorbeelden:
'Ik heb wel gehoord dat op De Woldberg meer wordt gestroopt', aldus Greveling. Plotseling trapt de jachtopziener hard op de rem. Snel pakt hij zijn verrekijker en tuurt naar een wagen in de verte. 'Ze zijn nu toch niet aan het mesten. Dat zou te zot zijn'. Het blijkt mee te vallen. 'Nee, het lijkt wel een kadaverwagen. Heeft zeker ergens een dood dier opgehaald'. Greveling waakt tijdens zijn ronde ook over de huizen op het landgoed De Eese.
Meppeler Courant, 1993

G. Alferink, bestuurssecretaris van de jagersvereniging KNJV, wijst erop dat het aanschieten van ganzen nooit voorkomen kan worden. "Jagers proberen dat wel tot een minimum te beperken." Jachtopzieners zoeken het jachtterrein, inclusief de dijk, met honden na op aangeschoten wild, weet hij. En jagers schieten niet op brandganzen.
NRC, 1993

Het huis aan de place de Bouvignies stond al een tijdje leeg. De vorige eigenaar, een industrieel, was overleden. En voordien woonde de notaris in dit statige huis. Een rijke notaris, die onder andere een eigen jachtopziener in loondienst had.
De Standaard, 1997

De angst zat er zo diep in dat als een boer, in eigen veld op jacht, het donkergroene uniform van de jachtopziener ontwaarde, hij bliksemsnel zijn geweer verstopte in gras of struikgewas.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 2: Bevrijding, 1983

Quintackers was een eerbaar burger, die zijn taak als jachtopziener en boswachter gewetensvol vervulde en als enige liefhebberij het boogschieten bij onze Sint-Sebastiaansgilde beoefende.
Roger Pieters, De groene jager, 1985