iemand die zich geen illusies maakt.
iemand zonder illusies; iemand die geen illusies koestert; iemand die zich geen enkele illusie maakt over iets; gedesillusioneerd persoon; gedesillusioneerde.
Voorbeelden:
'De illusieloze' koestert geen hoop of verwachting. De enige plek waar hij waarheid vindt is het bordeel, dat hij met grote regelmaat bezoekt.
http://www.arnongrunberg.com/review/559, 14 juni 2003
Toen ze naar Göttingen verhuisden hoefde hij niet meer naast de boekenkast te liggen, daar kon hij onder de kapstok terecht. Het was net een hemelbed. Want ook de illusieloze heeft een knus plekje nodig in de nacht.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003
Om zich te wapenen tegen verdere teleurstellingen trekt de ik zich in 'splendid isolation' terug in een volledige overgave aan zijn werk: het maken van een nieuwe index van de duizenden boeken. Hij probeert de illusie van de illusieloze te leven.
http://scholieren.samenvattingen.com/documenten/show/0241300/, 9 januari 2001
De illusieloze spreekt over ervaringen als de gierigaard over geld.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003
Een illusieloze heeft niets om zich voor te schamen, aangezien schaamte ook maar een illusie is, een bouwsel van sociale omstandigheden, een product van het zelfbedrog.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003
De zwakkeren vielen of lieten zich vallen en Beck duwde; hij was niet meer dan dat, geen illusieloze, geen ontmaskeraar, niet meer de man die haren uit het hoofd trok van de vrouw van wie hij hield, en als dat niet het woord was, de vrouw van wie hij afhankelijk was, de vrouw bij wie hij een mens werd, in ieder geval een beetje mens, hij was alleen nog een lichaam dat duwde en geduwd werd.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003