Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

goedgekleed

betekenis & definitie

keurig gekleed; netjes aangekleed.

op een manier gekleed die algemeen als goed, netjes wordt beschouwd; met mooie kleren aan; keurig gekleed; netjes aangekleed.

Voorbeelden:
Zij met het meeste doorzettingsvermogen verruilden de slavernij in de textiel voor een 'betrekking buiten de stad'. Kwamen ze soms terug, goedgekleed en met geestdriftige verhalen, later zag je ze niet meer.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983

Het stonk er overal naar raap en kolen en achter de ramen zag je mensen en gezinnen, die de huiver over je ruggengraat lieten lopen, ik was goedgekleed, dat wel, en niet helemaal onbemiddeld, maar moe en met die eenzaamheid die komt als je hebt leren kennen wat je hebt afgestoten.
Manon Uphoff, Alle verhalen, 2003

Tegenwoordig (glimlachte de elegante, goedgeklede, eerbiedwaardige en grijsharige criticus ondeugend) waren we druk bezig het verloren vaderland terug te krijgen via, wat je zou kunnen noemen, het chromosomatische imperialisme van Mexico.
Carlos Fuentes, De grens van glas, 2001

Kortom, we zijn mijlenver verwijderd van het Las Vegas van Ocean's Eleven, waarin Clooney als de goedgeklede Danny Ocean een elftal experts om zich heen verzamelde om drie casino's leeg te roven.
ANP, 2003

Maar zelfs het feit dat ze trots was op haar werk, dat ze het vluchtige gevoel had dat ze iets deed wat de moeite waard was en geen zinloos werk, zelfs dat verdreef de jaloezie niet die Rolando haar bezorgde, Rolando en zijn veroveringen, alle meisjes maakten er toespelingen op, zeiden het soms, Rolando de man van alle vrouwen, en als het zo was, nou, dan had ze geluk dat zij ook een stukje kreeg van de liefde van deze goedgeklede vleier, met zijn vliegtuigkleurige pakken die zelfs 's avonds glinsterden.
Carlos Fuentes, De grens van glas, 2001

< >