beledigend tegenover God.
kwaad sprekend over of beledigend tegenover God; spottend met God; van godsbeschimpende aard; met een godsbeledigend of geloofsbeledigend karakter of effect; blasfemisch.
Voorbeelden:
In het begin van hun ontwikkeling werden joden, moslims en christenen heel vaak atheïsten genoemd. Niet omdat ze niet in God geloofden, maar omdat hun ideeën over het goddelijke zo chocquerend waren dat ze godslasterlijk en onreligieus leken.
NRC, 1995
Het kan dan ook niet dulden dat iemand het Woord Gods in twijfel zou trekken: dat is godslasterlijk.
http://allserv.rug.ac.be/~frvandun/Texts/Rechtsfilosofie/RFgent-0.htm, 1997
De lakens zijn grauwwit en wie naast het bed stond en zich vooroverboog om hem beter te kunnen verstaan en Pirre's stinkende adem opsnoof hoorde hem godslasterlijk vloeken.
Fernand Auwera, Vliegen in een spinnenweb, 2001
Zijn roman werd door sommige moslims als godslasterlijk ervaren.
De Standaard, 1997