iemand met een bochel.
iemand met een bochel; bochelaar; bultenaar.
Voorbeelden:
"Het zijn de mensen die de heksen maken. Ze kunnen niet aanvaarden dat iemand zich onderscheidt van de gezichtsloze massa. Ze haten de jood en de Moor, en ze gooien stenen naar de gebochelde omdat hij anders is. Ze achtervolgen eenieder die verstandiger is dan zij, of dommer, maar dan moet het erg zijn. Ze verbranden hem met hun spot en hun getreiter. Ze kijken alleen maar op tegen de rijken. Nog steeds aanbidden ze het gouden kalf, ook al is het een kalf."
Roger Pieters, Wij, heksen, 1980
Er kan geen kind of een halve gebochelde op televisie worden doodgeschoten of het gat van het zelfmedelijden gaat wijdopen. Ze herkennen zichzelf in die gebochelde, ze zien in die gebochelde een excuus voor hun eigen falen. O, ze noemen het mededogen, maar ik zeg u: het is het slijmerige gat van het zelfmedelijden dat zich voor het eerste het beste televisiebeeld opent, zoals een hoer haar gat opent voor de eerste de beste klant.
Arnon Grunberg, De mensheid zij geprezen, 2001
Ik had de coupé wel uit willen sluipen om het niet te hoeven zien. Gezichten met wijnvlekken, lodderogen, hazelippen, spastische mensen, gebochelden, mongolen, invaliden, als ik niet keek, dan bestonden ze ook niet.
Tessa de Loo, De meisjes van de suikerwerkfabriek, 1984
Ik had een droom. Hoewel er duizenden langs ons trokken, was er niet één persoon bij die gewoon was. Velen hadden het gezocht in lichamelijke afwijkingen. Er waren stoeten hinkelaars, horden blinden, colonnes gebochelden, karavanen rolwagenbewoners. Er waren zwarte dames met een hele gezinswas om en op het hoofd gewikkeld.
Piet Grijs, ...honderd. Ik kom, 1982
Bij Lucebert is geen vooruitgang, er is uitsluitend die meer dan veertig jaar durende weergave van wezens ergens tussen fabeldier, demon, geestesverschijning, misvormde mens, gebochelde, kreupele en krankzinnige in.
NRC, 1995