Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

garagist

betekenis & definitie

monteur met een garage.

iemand die voor zijn beroep auto's en andere motorvoertuigen repareert en onderhoudt; monteur die een garage heeft; garagehouder die aan voertuigen sleutelt.

Voorbeelden:
Tijdens de vakantie van mijn garagist had mijn wagen een onderhoudsbeurt nodig. Een aantal dagen later ging ik immers zelf op reis. Ik heb mijn wagen naar een garage die ik niet kende gebracht.
De Standaard, 1996

Recent diende ik echter de voorgloeikaarsen en mazoutfilter te vervangen daar de wagen 's morgens slecht startte. De garagist waar ik deze werken liet uitvoeren, verbaasde zich over het feit dat een voertuig met zulk een lage kilometerstand reeds dergelijke werken behoefde.
De Standaard, 1996

Eigenlijk is het veel te koud voor met de motorfiets maar de auto staat voor onderhoud en herstelling bij de garagist.
Leo Pleysier, Volgend jaar in Berchem, 2000

De verkoper leverde eveneens een onderhoudsboekje af waaruit moest blijken dat de vorige eigenaar de wagen op de voorgeschreven onderhoudsintervallen steeds bij zijn garagist afleverde.
De Standaard, 1996

De garagist van Irène - hij nam later de zaak van zijn vader over - is er later vandoor gegaan met een jong kind uit Scuol, en Irène bleef alleen achter. Zij moet de garage sindsdien moederziel alleen voortzetten.
Jean Pierre Van Rossem, De maquette: verslag, 2002

Zo kan de garagist weigeren een auto af te geven, omdat er nog grote facturen voor herstelling en onderhoud open staan.
http://allserv.rug.ac.be/%7Egmartyn/Syllabus.html, 2002

< >