iemand die Engelstalig is.
iemand die Engelstalig is; iemand die het Engels als moedertaal heeft.
Voorbeelden:
Ruim 90% van alle websites ter wereld is in het Engels, terwijl Engelstaligen maar een klein deel van de wereldbevolking vormen.
Het Financieele Dagblad, 2000
Volgens Den Doolaard, die voor de echtheid van die flater instond, was het met het Engels van Gerbrandy lang niet zo slecht gesteld als zijn uitlachers ervan maakten. Met een Linguaphone-cursus poetste de Nederlandse premier dagelijks geduldig aan zijn uitspraak en een half jaar na zijn aankomst in Londen sloeg hij met zijn Engels al lang geen mal figuur meer. Alleen zijn naam bleef een handicap, waarmee de Engelstaligen geen raad wisten.
NRC, 1994
Vanuit San Antonio bekeken, leven benoorden deze stad meer dan 300 miljoen Engelstaligen en in het Zuiden ruim 400 miljoen Spaanssprekenden.
De Standaard, 1997
In Quebec speelt al jaren een taalstrijd: de Franstaligen tegenover de Engelstaligen.
NRC, 1995
Volgens een peiling van een actiegroep voor Engelstaligen zou zestig procent van de Engelstaligen de provincie verlaten als deze zich van Canada afscheidt.
De Standaard, 1996