dwaas persoon.
iemand die dwaas is; dwaas persoon.
Voorbeelden:
Het probleem met het Blok is, volledig akkoord, dat het bevolkt wordt door een aantal dwazeriken annex vechtersbazen en daarin heb ik inderdaad geen vertrouwen.
http://nl.rendez-vous.be/scripts/friends/forums/ForItems.cfm?IdSubject=0909120721=5, 2003
Om van haar af te zijn verplichtte haar vader haar om te trouwen met een baron, Stanislas heette hij, van Poolse afkomst, een pretentieuze dwazerik.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983
'Wel, manneke, ge krijgt ze niet, mijn dochter!' 'Ah, nee? En waarom niet, meneere?' 'Omdat ik geen dwazeriken wil in mijn familie!'
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983