Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

dorpswinkel

betekenis & definitie

plaatselijke winkel in een dorp.

kleine winkel die de plaatselijke dorpsbevolking bevoorraadt en vaak wordt gekenmerkt door een aanbod van zeer uiteenlopende waren en de goede bekendheid van de winkelier met zijn klanten.

Voorbeelden:
In steeds meer dorpjes verdwijnen de slager en de bakker omdat de autochtonen èn tweedehuisjes-bezitters vaak éénmaal per week boodschappen doen bij de hypermarché en aan de dorpswinkel voorbij gaan.
NRC, 1993

Inwoners Wittelte nemen waardig afscheid van laatste dorpswinkel [...]. De sluiting van de winkel is voor de inwoners een enorm verlies. Vele inwoners uit Wittelte kwamen bijna dagelijks naar de winkel [...] om een boodschapje te doen. Hier werd men altijd met veel plezier ontvangen en geholpen, daarnaast werden de laatste nieuwtjes uit Wittelte uitgewisseld.
Meppeler Courant, 1995

Je ziet zoveel dorpswinkels verdwijnen en zij worden opgevolgd door reuzen van warenhuizen met letternamen of Engelse opschriften, waarin alle goederen een opzichtig prijsticketje dragen en iedereen alles zelf uit de rekken moet nemen.
De Standaard, 1996

Veel van die kleine supermarktjes in Parijs waren niet alleen heel praktisch. Ze vervulden ook de funktie van een soort dorpswinkel waar je met uitbater of uitbaatster of met andere klanten een praatje kon slaan over het leven in de wijk.
De Standaard, 1996

Dan heeft Pado een hark nodig. Hij doorzoekt het huis en de stal. Hij kan er geen vinden. Hij weet zeker dat ze in de dorpswinkel harken verkopen.
Ben Faccini, De jongen die alles goed wou denken, 2001

< >