ontleningsperiode voor een contingent.
vastgestelde periode waarvoor een centrale bank het maximale bedrag bepaalt dat particuliere banken bij haar mogen ontlenen tegen de officiële rente; ontleningsperiode voor een contingent.
Voorbeelden:
In de nieuwe contingentsperiode, van 21 januari tot 22 april, mogen de banken gemiddeld 4,1 miljard gulden rood staan bij DNB, tegen betaling van de vigerende voorschotrente (thans: 5,25 procent).
NRC, 1994
Die beweging moet vooral in verband worden gezien met de niet volledige benutting van het toelaatbare beroep van banken op DNB binnen de contingentsperiode die loopt tot 20 januari aanstaande. Pogingen van partijen om hun contingentsruimte nog in de markt uit te zetten, gaan dan gepaard met prijsconcessies.
NRC, 1995
De ruimere geldmarkt is mede bewerkstelligd door relatief ruime toewijzingen op de speciale beleningen, teneinde te voorkomen dat individuele banken aan het einde van de contingentsperiode (23 april) krap komen te zitten en dit aldus zou leiden tot een tijdelijke stijging van de daggeldrente. De relatief ruime geldmarkt komt tot uiting in de wegzakkende daggeldrente.
NRC, 1993
Gisteren noteerde het daggeld ongeveer 7,75 procent tegen 7,88 procent een week geleden. De geldmarkt zal vanaf vrijdag, wanneer de nieuwe contingentsperiode aanbreekt, geconfronteerd worden met een nieuwe kasreserve van 17,1 miljard gulden, 4,5 miljard gulden hoger dan de vorige. De Nederlandsche Bank verwacht een verruiming van de geldmarkt daar de Staat de komende week verplichtingen heeft in de orde van grootte van 3,75 miljard gulden.
NRC, 1993