Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

Colombiaan

betekenis & definitie

iemand uit Colombia.

iemand met de Colombiaanse nationaliteit; iemand die behoort tot het Colombiaanse volk; iemand die afkomstig is uit Colombia; inwoner van Colombia.
In het meervoud ook in toepassing op het volk, en, meestal in het meervoud, ook in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep.

Voorbeelden:
Vandaag leven dertig miljoen Colombianen in armoede. Minder dan vijf procent van de veertig miljoen Colombianen heeft de hand gelegd op haast alle rijkdommen van ons land.
http://www.ptb.be/scripts/article.phtml?section=A2AAAABS=9278, 23 oktober 2001

In geval van drugshandel zijn alleen Latijns-Amerikanen schuldig, meneer Barroso, Mexicanen, Colombianen, nooit Amerikanen; dat is de as van het systeem, in de VS kan geen narcobaron bestaan als Escobar of Caro Quintero.
Carlos Fuentes, De grens van glas, 2001

De favorieten voor deze wedstrijd zijn de Colombianen, zij wonnen deze wedstrijd de afgelopen twee jaar. Ze wonen op hoogte en zijn geweldige klimmers, waardoor dit parkoers op hun lijf geschreven is.
http://www.worldwidecycling.com/bolivia.htm, 2000

Op het WK van 1994 traden de voetballers van Colombia aan tegen het team van de Verenigde Staten. Door een eigen doelpunt van Andrés Escobar verloor Colombia deze poulewedstrijd en werd daardoor uitgeschakeld voor het verdere verloop van het toernooi. Teleurgesteld vertrokken de Colombianen terug naar het thuisland.
http://www.studenten.net/studieleven/student_sport/13460/de_meest_bizarre_wk-momenten, 2010