Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

cello

betekenis & definitie

groot strijkinstrument.

groot strijkinstrument met vier snaren en met een volle, krachtige toon, waarvan het toonbereik ligt tussen dat van een altviool en een contrabas, dat zittend wordt bespeeld, rustend op een pen op de grond en vastgehouden tussen de knieën van de speler.

Voorbeelden:
Misha kwam niet - dit is afgeleid uit een idee van Cage: een afgesproken tijd niets doen, luisteren naar hartslag, auto's, kinderen, mussen - de onbekenden bleken wel aanwezig, twee althans, een neger met een eenvoudig handtrommeltje en een bleke schraal bebaarde jongen met een versleten cello.
Dick Hillenius, Het principe van nieuwsgierigheid, 1978

In de houten vloer zag ze de putjes waarin Hedda de punt van haar cello zette als ze studeerde.
Oek de Jong, Hokwerda's kind, 2002

In Hedda's werkkamer wurmde ze een vinger door een f-gat van de cello en betastte het nog opvallend ruwe hout aan de binnenzijde.
Oek de Jong, Hokwerda's kind, 2002

< >