Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

boekhouder

betekenis & definitie

iemand die de boekhouding doet.

iemand die voor zijn werk verantwoordelijk is voor de financiële afhandelingen van een bedrijf, organisatie, onderneming of soms ook van een huishouden; iemand die voor zijn werk de boekhouding van een bedrijf of organisatie op orde houdt.

Voorbeelden:
Een boekhouder verzorgt niet louter de boekhouding, maar trekt ook tijdig aan de alarmbel bij problemen. Hij maakt de ondernemer attent op zaken die mislopen of die beter of meer rendabel kunnen gebeuren.
De Standaard, 1996

De boekhouder zorgt voor de BTW-aangifte, de wettelijk verplichte boekhouding en het invullen van de belastingsbrief.
http://www.ebg.be/oud%20web/Dienst/werk_zoeken_in_bos-_en_natuursector.htm, 2000-2003

André van Halewyck werd de afgelopen zomer op staande voet ontslagen omdat hij een zwart geld circuit zou hebben onderhouden en buiten de boekhouder om betalingen zou hebben verricht.
NRC, 1995

Dütz werd overal gevraagd, leerde steeds nieuwe kneepjes en bouwde zijn klantenpotentieel op. Het administratieve werk liet hij volledig over aan een boekhouder.
De Standaard, 1996

Van alles wat ze verdiende ging de helft meteen naar de bank waar in sombere kluizen haar appeltje voor de dorst lag te rijpen. 'Vraag me niet hoeveel er op mijn rekening staat maar volgens mijn boekhouder heb ik intussen een boomgaard bij elkaar gespaard.'
Kristien Hemmerechts, De kinderen van Arthur, 2000

Boesak geeft toe dat hij wist van persoonlijke leningen voor medewerkers van de stichting, maar er niet van op de hoogte was dat deze honderdduizenden guldens bedroegen. Hij beroept zich erop geen tijd te hebben gehad om het werk van de boekhouder dagelijks te controleren en te hebben vertrouwd op de verklaringen van goedkeuring van zijn accountants.
NRC, 1995