Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

blessureleed

betekenis & definitie

nare toestand door blessures.

nare toestand door de aanwezigheid van blessures; het ernstig getroffen zijn door blessures.

Voorbeelden:
Uitgerekend Ben Kin, die na lang blessureleed zijn rentree maakte, zorgde ervoor dat de groen-witten toch nog een gelijkspel uit het vuur sleepten.
Meppeler Courant, 1995

Becker pakte Chang verleden jaar in de Australische finale, ambieerde een gooi naar de Wimbledontitel en naar de eerste plaats op de wereldranglijst, maar blessureleed aan de pols hield hem vier maanden van de tennisbaan.
De Standaard, 1997

Het trainingsmaatje van Tomba - ze was erbij toen hij zijn tuimelperte maakte -- is van alle blessureleed verlost en hoopt eindelijk eens een seizoen zonder "miserie" te kunnen skiën.
De Standaard, 1996

In het bewolkte Lissabon veroverde de door blessureleed geteisterde Oscar Freire zijn tweede wereldtitel in drie jaar.
De Telegraaf, 2001

De spits scoorde op aangeven van Roberto Baggio, die na maandenlang blessureleed eindelijk weer eens in de basis stond.
NRC, 1995

Deze rechtstreekse confrontatie tussen twee ambitieuze nakompetitie-aspiranten leerde immers dat Beerschot langzaam maar zeker ten prooi valt aan zijn eigen tekortkomingen, terwijl een eindelijk van alle blessureleed verlost Oostende zich steeds nadrukkelijker als een knapvoetballend en vlotscorend team profileert.
De Standaard, 1996