Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

bleekscheet

betekenis & definitie

iemand met een blanke huid.

iemand die een lichte huidskleur heeft; iemand met een blanke huid; blanke.
Ook als scheldwoord.

Voorbeelden:
Let op, reeds één op elf inwoners van dit land is wit, ze zeiden het vorige week nog op de televisie, een professor van de universiteit van Ar-Riaad, reeds één op zes jongeren beneden de veertien, en hier, in Agadir, zijn tweeduizend winkels en restaurants in handen van bleekscheten, waar moet dat eindigen?
Paul Koeck, De stoelendans, 1983

Hij was rechtstreeks overgevlogen uit de Belgische kazerne en de bleekscheet dacht dat ik voor hem in houding zou springen - gelijk een knipmes - om hem te groeten.
Geertrui Daem, Koud, 2001

De jongeren bekenden spontaan nog vier andere withuiden uit de weg te hebben geruimd, uit de weg, letterlijk, elke bleekscheet minder was winst want ze konden met hun poten niet van onze Arabische meisjes blijven.
Paul Koeck, De stoelendans, 1983

< >