Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

autobus

betekenis & definitie

groot motorvoertuig voor personenvervoer.

groot vierwielig motorvoertuig voor personenvervoer dat is voorzien van vele rijen achter elkaar geplaatste zitplaatsen, en dat wordt ingezet voor openbaar vervoer, gezelschapsreizen, vervoer van personeel enz..
Zowel in niet-referentieel gebruik (per autobus reizen, de autobus nemen) als in referentieel gebruik (de autobus komt aanrijden).

Voorbeelden:
Rondleidingen in het museum kunnen gekoppeld worden aan een wandeling door de stad of de Battlefieldstour per autobus, het noordelijke of het zuidelijke deel.
http://inig.fgov.be/PAGES/nlmorial.html

"Na het overlijden van mijn echtgenote, heb ik mijn auto weggedaan,' zei de generaal, "ik doe nu alles te voet en te paard, ik neem zelfs nooit een tram of autobus.'
Jef Geeraerts, De Coltmoorden, 1980

Tien meter verderop stopte een autobus.
Paul Mennes, Poes poes poes, 2001

Het stadshart is autovrij, soms met een uitzondering voor autobussen en voor laden en lossen.
De Standaard, 1996

Kort voor het middaguur stopten weer twee autobussen op het pleintje en een honderdtal toeristen van Ibiza verspreidden zich door de smalle straten.
Piet Sterckx, Een burgerlijke vakantie in het zuiden, 1979

Dadelijk arriveren hier een paar autobussen en dan kun je in die restaurantjes voor een plaats gaan vechten.
Clem Schouwenaars, Gras, 1982

Het onderdelencentrum van Volvo in Gent staat sinds drie jaar in voor de distributie van onderdelen van vrachtwagens en autobussen over de hele wereld.
De Standaard, 1996

Elektrische autobussen worden nu al vaak ingezet in grote steden, om smogvorming te verminderen.
http://users.pandora.be/schevenels/pieter/eindwerk.pdf, 2001