iemand die armoede lijdt.
iemand die armoede lijdt; iemand die noodgedwongen in armoede leeft; iemand die onder (uiterst) armoedige omstandigheden leeft; armoelijder; arme.
Voorbeelden:
Op het eind, wanneer het afgeladen schip met Albanezen die naar Italië willen, koers zet naar Bari, laat u niet zien hoe hen daar, zoals we ons allen van de televisiebeelden herinneren, grotendeels de toegang zal worden geweigerd - Italië wilde geen toevloed van armoedzaaiers.
NRC, 1995
Ik kwam uit de stad, ik had geelzucht, ze zeiden me dat er een dokter was die armoedzaaiers hielp, en er geen geld voor vroeg.
Chaja Polak, Over de grens, 2001
Bijna honderd jaar geleden had ook hij hier gelopen, op weg naar de Opera om in de rij te gaan staan voor een parterrestaanplaats voor de Götterdämmerung, een armoedzaaier in versleten kleren, verscheurd door woeste gedachten.
Harry Mulisch, Siegfried, 2001
Voor de doordraaiende fabrieken ronselden ze armoedzaaiers uit de Duitse grensstreek, dagelijks werd de stoet Duitse werkwilligen vanaf de grens begeleid door gewapende marechaussee.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983