Berkemeiermet puntnoppen, Nederlands of Duits, 1626.
afkomstig, toonaangevend ebenist die in Parijs woonde en werkte, o.a. in de werkplaats van C.J. Boullc. zoon van A.C. Boulle. Hij kreeg opdrachten van Madame dc Pompadour; in 1754 werd hij ébéniste du Roi (Lodewijk xv). Hij verwierf zich een grote reputatie vanwege zijn kunstige en originele ontwerpen en zijn fraaie marqueterie. In 1760 kreeg hij de opdracht voor wat zijn meesterwerk is geworden, het Bureau du Roi. dat na zijn dood door zijn leerling.
J. H. Ricscncr is voltooid. Zijn weduwe zette zijn atelier voort en gebruikte zijn stempelmerk J.F. OKBFN lot 1767.
Oeil-de-perdrix (Fr.), keramisch decor bestaand uit een ruitvormig grondpatroon, bezaaid met fijne, witte ringetjes met kringen van gouden stipjes er omheen, op ccn gekleurd fond van lichtblauw, roze. geel of zachtgroen; oorspronkelijk op Sèvres-porselein.
Oeshak, r Ouchac.
Oestermarqueterie, decoratie bestaande uit in cirkels gerangschikt fineer, gemaakt uit w'ortels of takjes van bepaalde vruchtbomen, die kops worden gezaagd (oesterstukjes). Het patroon dat hierdoor ontstaat doet sterk denken aan een weergave van oesters in hun schelp. Men gebruikte hiervoor hout van o.a. pereboom, olijfboom, ligitum vitae. labmnwn of notehout. Werd voornamelijk toegepast bij Engelse en Hollandse meubels uit de late 17de en vroege 18de eeuw.
Offenbach (bij Frankfort aan de Main), bezat vanaf 1737 lot in het begin van de !9de eeuw' een faiencefabriek die eenvoudig beschilderd serviesgoed vervaardigde.
Offerschaal, algemene benaming voor grote, geelkoperen schotels en bekkens, met gedreven. in dc vorm gestampte of ingcstempelde versiering, van de 16de tot dc 18de eeuw' in gebruik. Grote exemplaren uit dc 17de eeuw zijn met reliëf bewerkt en zo plat dat ze alleen als sicrschotel kunnen hebben gediend. Ohrmuschelstil (Du.. Ohrmusch cl = oorschelp). zeer nauw verwant met Knorpclstil.
een slijlaanduiding die vooral van toepassing is op Produkten van decoratieve kunst, tussen 1580 en 1680 in de Nederlanden en Duitsland, welke ontstaan is uit de maniëristische periode van de renaissance, en zich voortzet tot ver in de barok. De hiertoe te rekenen voorwerpen vertonen vormen of motieven die herinneren aan de C-vorm van een oorschelp. Als uitgangsvormen kan men wellicht de grotesken beschouwen. De termen Ohrmuschel- en Knorpelstil worden dikwijls naast en door elkaar gebruikt.