1. veelvuldig in de Oudindische kunst voorkomend vruchtbaarheidssymbool. De lotus behoort, evenals het Wiel van de Wet, tot de vaststaande acht boeddhistische symbolen (de overige zes zijn : de vaas, de schelp, de tweelingvis, de knoop zonder eind, het koninklijk baldakijn en de staatsparasol).
Gewoonlijk bestaat de lotus uit acht bloembladen, die verband houden met de acht edele waarheden, die de Boeddha aan de wereld heeft verkondigd. Het ornament is voorts het vaste bestanddeel van de lotustroon waarop de boeddhistische godheden gezeten plegen te zijn. Hij symboliseert hierbij: het aan de aarde ontrukt zijn. In de Chinese kunst komt de lotus vaak als attribuut van Kwan-Yin voor; 2. heilige plant in Egypte. De zonnegod, als kind, wordt afgebeeld gezeten op een lotusbloem, die oprijst uit de ocroccaan;
3. in de decoratieve Griekse kunst een motief, vooral gebruikt in ornamentbanden, hetzij afgewisseld met de palmette. hetzij in een rand van beurtelings open bloemen en knoppen. Bijzonder fraai is de ornamentrand die boven aan de wanden van het Erechtheion is aangebracht. In de keramiek komen ornamentranden met lotus geregeld voor. Ook bij vazen in edel metaal en in faience is het lotusmotief een geliefd motief van decoratie.