ornament in de vorm van een gestileerd blaadje aan de achterkant van vorken en lepels, vanaf begin 18de eeuw in gebruik ter versteviging van de overgang van de lepelsteel in de lepelbak. Varianten zijn het dubbele lof, dat als schubben over elkaar ligt, en het Haagse lof, bestaande uit een enkel lof waarvan de bovenrand iets naar buiten en naar achteren is getrokken.
Men komt de laatste vorm tegen op in Den Haag, Rotterdam en Delft vervaardigd tafelzilver.