De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

Lepel

betekenis & definitie

In de middeleeuwen kent men voornamelijk houten en benen lepels; vermoedelijk werden in de 14de en 15de eeuw door de adel voor het eerst zilveren en gouden lepels gebruikt en tinnen en latoenkoperen lepels door de lagere standen. De oudste metalen lepels hebben een bijna ronde lepelbak en een ronde of veelkantige steel die smaller toeloopt bij de aanhechting van de lepelbak; de steel wordt dikwijls door een knop bekroond.

De oudste knopvormen ( 13de en 14de eeuw) zijn niet meer dan een eenvoudig rond knopje, in de daaropvolgende eeuwen ontstaan ruitvormige knoppen. gedraaide knoppen, knoppen in de vorm van een eikel of pijnappel, terwijl knoppen in de vorm van de figuur van een apostel of een heilige vanaf de 15de tot in de 18de eeuw voorkomen. In de loop van de 17de eeuw wordt de vorm van de lepelbak smaller en langgerekter terwijl ook de stelen langer worden; bak en steel zijn dikwijls met rolwerk versierd. In de 18de eeuw krijgt de lepel een peervormige bak en een zeskantige of platte steel, meestal zonder knop. Later in diezelfde eeuw ziet men lepels met een stomp-ovale bak en een platte steel waarvan het uiteinde aanvankelijk recht, maar spoedig daarna afgerond is. De steel loopt aan het uiteinde breder uit en is dikwijls voorzien van twee insnijdingen, zoals bij een hertehoef en wordt derhalve ‘pied-de-biche' genoemd. Andere lepelstelen lopen in een aeeolade uit.

Lepelbak en steel zijn aan de achterkant door een zgn. naald verbonden. Als versteviging bedoeld, was van dit verbindingselement een versieringsmotief gemaakt. De lepel heeft dan een afgeronde, breed uitlopende steel: de twee elementen worden nu uit één stuk vervaardigd, hoewel de zilversmeden nog steeds de naald aanbrengen. Langzamerhand wordt de naad echter vervangen door een bladvormig ornament van kleinere afmetingen, het zgn. lofje. Bij Haagse lepels komt een dubbel lofje veel voor. Bij dit type lepel is de steel glad en het uiteinde iets opgewipt.

Tegen het eind van de 18de eeuw wordt de steel ook vaak voorzien van randjes en lijsten, de zgn. filet. In het midden van de 19de eeuw zijn de stelen dikwijls versierd met een parelrand. Ook uit de 19de eeuw is het type lepel met een vioolvormig uiteinde waarop een schelpornament in reliëf is aangebracht. De vorm van de zilveren lepel zoals wij die nu kennen is in hoofdzaak gebaseerd op de modellen uit de I8de eeuw.