Alexandra van der Geer

Research Associate, Naturalis Leiden

Gepubliceerd op 23-03-2016

Indo-Europees

betekenis & definitie

De taalfamilie waartoe de meeste moderne talen van Europa, Centraal, West en Zuid Azië behoren, inclusief hun oudere vormen en dialecten.

De ruim 400 Indo-Europese talen en hun dialecten zijn onderling aan elkaar verwant. Sommige talen staan dichter bij elkaar en lijken dus meer op elkaar, dan andere. Talen die nauwer verwant zijn, worden daarom wel ondergebracht in takken (groepen), zoals het Germaans, waartoe bijvoorbeeld het Nederlands, Duits en Fries behoren, en het Balto-Slavisch, waartoe onder andere het Russisch en het Lets behoren. Zo zijn er tien takken, waarvan er twee uitgestorven zijn, dat wil zeggen, tegenwoordig niet meer gesproken worden. De tegenwoordig erkende levende takken zijn Germaans, Italisch (waaronder Romaans), Grieks, Balto-Slavisch, Albanees, Armeens, Keltisch, en Indo-Iraans. De twee uitgestorven takken zijn Anatolisch en Tochaars.
Alle Indo-Europese talen zijn terug te voeren op een enkele vooroudertaal: het Proto-Indo-Europees. Deze vooroudertaal is uitgestorven zonder tastbaar bewijs, maar wordt door taalgeleerden gereconstrueerd uit gezamelijke onderdelen, klanken en grammaticale bijzonderheden van alle Indo-Europese talen tesamen. Leenwoorden en andere elementen die overgenomen zijn uit andere talen tellen uiteraard niet mee bij deze reconstructie.
Niet alle talen van Europa behoren tot het Indo-Europees. Het Baskisch bijvoorbeeld is een geÏsoleerde taal die niet verwant is aan andere talen maar een onbekende oorsprong heeft.
Het Indo-Europees is slechts één van de primaire taalfamilies op aarde. Er zijn meer dan twintig andere primaire taalfamilies, bijvoorbeeld het Sino-Tibetaans waartoe de Chinese talen behoren, en het Austronesisch met daarbinnen de meeste takken van Indonesische talen. Het Indo-Europees is echter de taalfamilie met de grootste geografische verspreiding, omdat de wereldtalen Engels, Spaans en Frans tot deze familie behoren.