Alexandra van der Geer

Research Associate, Naturalis Leiden

Gepubliceerd op 27-03-2016

Indo-Iraans

betekenis & definitie

De meest oostelijke tak van de Indo-Europese taalfamilie, waartoe de meeste moderne talen van India, Pakistan, Bangladesh en Iran behoren, inclusief hun oudere vormen en dialecten.

Indo-Iraans is de meest oostelijke tak van het Indo-Europees en heeft ruim 1,5 miljard sprekers, dat is ongeveer de helft van alle Indo-Europese sprekers tesamen. De oorspronkelijke geografische verspreiding van deze taalgroep omvat het gehele Zuid-Aziatische subcontinent (de landmassa ten zuiden van de Himalaya met als grootste land India) en strekt zich naar het westen uit tot en met Iran, het oude Perzië, en het oosten tot en met de Indiase deelstaat Assam. Drie takken ontstonden uit het proto-Indo-Iraans: Indo-Arisch, Iraans en Nuristaans.
De belangrijkste levende talen zijn Hindi, Urdu, Bengaals en Perzisch, gesproken in respectievelijk India, Pakistan, Bangladesh en Iran, Afghanistan en Tadjikistan. Buiten het brongebied zijn er nog enkele geïsoleerde talen te vinden: Romani van de zigeuneris in de Balkan, Ossetisch in de Kaukasus, Sarikoli in Xinjiang (China) en Maldivisch op de Maladieven. Hindi lifte verder mee met migranten naar Suriname, Madagascar en Fiji.
Behalve de levende talen zijn er ook een aantal klassieke talen: uitgestorven talen waarvan het gebruik veelal beperkt is tot officiële en liturgische teksten en literatuur. Hieronder vallen Sanskiet van India en Avestisch en Oud Perzisch van Iran. Echter, deze klassieke talen waren officiële, genormaliseerde talen die naast een vorm voor dagelijks gebruik bestonden. De modern talen ontwikkelden zich grotendeels uit deze laatste talen en dialecten.
Indo-Iraans wordt in een aantal schriften geschreven. De talen van Noord India, Nepal en Bangladesh gebruiken moderne derivaten van het Gupta schrift, terwijl de talen van Pakistan, Afghanistan en Iran gebruik maken van het Arabische schrift.